Eric Hendriks-Kim. NRC, 12 augustus 2022.
Het Nederlandse onderwijs verkeert in crisis. Internationaal onderzoek, rapporten van de onderwijsinspectie en observaties van oudere docenten schetsen het beeld van een decennialange niveaudaling. De leesvaardigheid is in twintig jaar tijd gedaald van wereldtop naar internationale middenmoot. Onze jongeren worden de eerste generatie Nederlanders in de moderne geschiedenis die lager geletterd is dan de vorige.
De ranglijst van het Pisa-onderzoek, dat vijftienjarigen in 35 OESO-landen vergelijkt, wordt tegenwoordig aangevoerd door Oost-Aziatische landen. Koploper is China, waar het onderzoek zich beperkte tot de rijke kustprovincies Beijing, Shanghai, Jiangsu en Guangdong. Deze zijn niet representatief voor China als geheel en hun successen kunnen niet zomaar elders worden gereproduceerd – al was het maar omdat vijftienjarigen ten tijde van het onderzoek gemiddeld 57 uur per week studeerden. Dat willen we onze Nederlandse tieners niet aandoen.
Toch kunnen we veel leren van China – en dan vooral van het culturele bewustzijn van Chinese onderwijshervormers. Specifiek: van hun pogingen om excessieve neigingen vanuit de eigen cultuur te corrigeren als deze schadelijk uitpakken voor het onderwijs.
In China zijn onderwijshervormingen al anderhalve eeuw één grote worsteling met de eigen onderwijscultuur, die uitzonderlijk oud en inspirerend is, maar ook van van alles de schuld krijgt. In het begin van de twintigste eeuw plaatsten Chinese hervormers de tekortkoming van het onderwijs in het licht van bredere cultuurproblemen. Dat leerlingen eindeloos blokten op karakters en oude confuciaanse teksten, zou onderdeel zijn van een autoritaire cultuur zonder ruimte voor creatieve vorming en burgerschap. Alles moest overhoop. In 1905 schafte het Chinese keizerrijk zelfs zijn competitieve confuciaanse staatsexamen af, dat meer dan duizend jaar lang gefungeerd had als de heilige kern van de Chinese beschaving.
We moeten de kritiek uit die tijd niet idealiseren: ze schoot vaak door en deed geen recht aan alle sterke eigenschappen van China’s tradities. Maar reflectief was ze zeker. En ze liet een kritische traditie na die zich tot in het heden uitstrekt. Veel Chinezen zijn vol kritiek op het eindeloze gestamp en op de competitiezucht, die zo typisch is voor het onderwijs in post-confuciaans Oost-Azië. Vaak herkennen ze de culturele excessen die ze bekritiseren, ook bij zichzelf. Dan merken ze, tot hun ongenoegen, dat ze zelf bijdragen aan de gekte door hun eigen examenscores of die van hun kinderen heel belangrijk te vinden.
Bijlesindustrie
De Chinese overheid is eveneens kritisch op de excessieve competitiezucht en heeft vorig jaar de bijlesindustrie aan banden gelegd om de druk van de ketel te halen. Er was een wedloop tussen families ontstaan, waarbij avonden en weekenden volgepropt werden met bijlessen. Dat is hoe er tot voor kort gemiddelden van 57 studie-uren per week gehaald werden. Hopelijk kunnen Chinese tieners nu wat meer rust pakken.
Op het eerste gezicht heeft het Chinese verhaal weinig met Nederland te maken. Nederland heeft heel andere onderwijsproblemen en een heel andere cultuur. In sommige aspecten zijn China en Nederland zelfs tegenovergesteld. Zo staan Nederland en China in de internationaal-vergelijkende cultuurindexen van Geert Hofstede en Erin Meyer aan weerzijden van het egalitarisme-hiërarchie spectrum. Nederland behoort samen met Denemarken en Zweden tot de meest egalitaire landen, terwijl China bij de zeer hiërarchische landen hoort.
Dit vertaalt zich naar het onderwijs. In China is er veel afstand tussen docent en leerling, is het normaliter niet de bedoeling dat leerlingen vragen stellen en zijn er geen discussies in de klas. Hoe anders is Nederland: Nederlandse docenten zijn benaderbaar en informeel en er zijn overleg- en groepsopdrachten in overvloed. Leerlingen wordt tijdens de les vaak naar hun mening gevraagd en velen zijn bereid deze ook ongevraagd te geven. Dat biedt veel voordelen.
Het egalitaire Nederland lijkt, kortom, cultureel goed uitgerust om te excelleren. En het had een perfecte uitgangspositie. Een paar decennia terug hoorde ons land nog bij de wereldtop, zeker bij begrijpend lezen. Sterker nog: Nederland was de onderwijskoning gedurende het grootste deel van de moderne tijd. Vanaf de zestiende eeuw hadden de Nederlandse gebieden de hoogste alfabetiseringsgraad ter wereld. In de achttiende eeuw kon 85 procent van de inwoners van de Republiek lezen en schrijven – een percentage dat bijna alle andere landen op aarde, inclusief China én de meeste westerse landen, pas in de twintigste eeuw bereikten.
Toch gaat het nu niet goed meer. Waar komt de recente niveaudaling vandaan? De directe oorzaken zijn niet mysterieus: het lerarentekort en te volle klassen. De OESO heeft vastgestelddat van de 35 landen die ze onderzocht, Nederland de wanordelijkste klassen heeft. De twee problemen werken op elkaar in. De drukte maakt het moeilijker om nieuwe leraren in te werken en te behouden. 23 procent valt in het eerst jaar weer uit. Nederland is koploper burn-out onder docenten. En omdat de overgebleven docenten grotere groepen moeten dekken, zijn de klassen vaak te groot, wat weer meer drukte oplevert. Een vicieuze cirkel.
Het schip zinkt
Ingewikkelder zijn echter de dieperliggende oorzaken die die vicieuze cirkel op gang gebracht hebben. De wildste probleemduidingen doen de ronde. Sommigen geven de schuld aan de lumpsum en de groei van bestuurslagen: dat de overheid besturen een zak geld geeft zonder de verschillende kostenposten te budgetteren, zou onderfinanciering in de hand werken, temeer omdat bestuurders zich aan die zak zouden vergrijpen. Andere duidingen wijzen op aansturingsproblemen vanuit de staat en betogen dat de onderwijsinspectie assertiever moet worden. Weer anderen stellen juist dat de overheid te bemoeizuchtig is en wijzen op de schade die de onderwijsvernieuwingen van de laatste dertig jaar aangericht hebben.
Ten slotte is het bon ton om kansenongelijkheid als het grote kwaad aan te wijzen, en het meer en langer mengen van leerlingen als het heil. De Onderwijsraad en de Amsterdamse onderwijswethouder Marjolein Moorman voeren campagne voor de ongedeelde driejarige brugklas omdat de zwakkere leerlingen zich dan aan de betere op zouden kunnen trekken – wat een wel erg hoopvolle gedachte is, zeker gezien het feit dat de niveaudaling zich tot de hogere schoolniveaus uitstrekt. Het hele schip zinkt; heeft het dan zin om nog net iemands been vast te grijpen?
Er hoeft natuurlijk niet één ware probleemduiding te zijn. Het onderwijs heeft meerdere problemen tegelijkertijd. En er zijn talrijke factoren die bijdragen aan de niveaudaling.
Maar toch is er een olifant in de kamer, die maar niet aangesproken wordt: de culturele dimensie. Culturele problemen zijn voor andere landen, denkt de Nederlander. In verre vakantieoorden – ja, daar treffen Nederlanders volkeren aan die, vanwege hun cultuur, dingen op karakteristieke wijze verprutsen. Maar die meewarige blik richt zich niet vaak op het eigene. In Nederland kan het onderwijs decennialang verloederen zonder dat dat iets zou zeggen over wie wij zíjn.
Maar in vogelvlucht bezien, passen de grootste problemen in het onderwijs bij brede culturele bewegingen. De dalende leesvaardigheid bij scholieren gaat gelijk op met een bredere ontlezing onder de generatie van hun ouders en is daarmee evengoed een probleem van de thuissituatie. Deze ontlezing hoort op haar beurt bij een land waarin het VPRO-programma Boeken van de buis verdween, de studie Nederlands nauwelijks nog studenten trekt en het Nederlands als voertaal onder druk staat op de universiteit.
En de drukke klassen horen bij een geradicaliseerd egalitarisme waarin gezag relatief zwak is, ook in het klaslokaal. De in Nederland zeer uitgesproken neiging om meteen zelf iets te vinden, heeft, naast sterke, ook zwakke kanten.
Nu, dat de grote problemen in ons onderwijs een culturele dimensie hebben, betekent niet dat we er niets aan kunnen doen. Integendeel, het onderwijs is juist de plek om culturele zwaktes te repareren en excessen op te vangen. Als onze jeugd zich slecht kan concentreren, weinig leest en thuis niet genoeg discipline meekrijgt, dan moet je daar op school aan werken. Aanpakken die hap.
Het lastige is echter dat de mensen die kritisch nadenken over hoe het Nederlandse onderwijs verbeterd kan worden – van bestuurders, beleidsmakers en onderwijskundigen tot docenten – onderdeel uitmaken van de cultuur waar de problemen uit voortkomen. Men heeft daarom vaak de neiging om aan de verkeerde kant te gaan hangen: om culturele excessen verder te radicaliseren in plaats van te remmen.
Dominante denkwijze
Hoe het onderwijs te verbeteren? Het dominante instinct zegt: nóg meer groepsopdrachten en meningsvorming; nóg dichter naar de belevingswereld van het kind; nóg meer zachte vaardigheden en minder harde kennis; nóg minder prestatiedruk. Als de resultaten daarna, om mysterieuze redenen, weer tegenvallen, dan begint het riedeltje opnieuw.
Een voorbeeld is de nieuwe Nederlandse lesmethode van uitgeverij Blink. Deze methode, die zich presenteert als dé remedie tegen de ontlezing, rukt op op Nederlandse middelbare scholen, gesteund door een gelikte marketingcampagne, met Özcan Akyol als boegbeeld. In de opdrachten wordt leerlingen eindeloos naar hun mening of eerste indruk gevraagd. En bij het individueel lezen in de klas mogen de leerlingen alles kiezen, vrij van hiërarchische ideeën over wat wel en niet als literatuur geldt. Een uitgangspunt in Blinks manifest van Het nieuwe lezen is dat „leerlingen veel vrije keuze” krijgen „als het gaat om wat ze mogen lezen: fictie, non-fictie, (luister)boeken, magazines, graphic novels, cartoons, films, raps, blogs, websites en podcasts”. Want raps en podcasts beluisteren – dat is ook een vorm van lezen, toch?
Tijdens het individueel lezen in de klas hoort het gezellig druk te zijn: „Goed leesonderwijs moet ook lawaai maken.” Leerlingen delen hun leespassie met klasgenoten. Aha. Dus de OESO waarschuwt dat ons onderwijs lijdt onder te drukke klassen – en wat is je nieuwe concept? Lawaaierig lezen.
Dat je de niveaudaling kunt keren door de trends die haar tot stand brachten te versterken – het is een absurde redenatie. Maar dit is hoe men vast kan zitten in een dominante denkwijze. Meer van het goede lijkt altijd de oplossing. Plato schreef al in de Staat dat maatschappijen daarom de neiging hebben om hun dominante karakter, hun politeia, op destructieve wijze te radicaliseren.
Tegenwicht bieden is meestal beter dan meebewegen, maar vereist zelfreflectie. Voor Chinese beleidsmakers en onderwijzers, die in een heel hiërarchische, competitieve onderwijscultuur staan, is het een uitdaging om oog te hebben voor de behoeften van zwakkere leerlingen, en om de concurrentiestrijd niet te laten escaleren. Nederlanders, die internationaal in het egalitaire extreem zitten, moeten discipline en verheffing – de verticale dimensie van onderwijs en persoonlijke groei – niet uit het oog verliezen.
Eric Hendriks-Kim. Verschenen in de NRC op 12 augustus 2022. https://www.nrc.nl/nieuws/2022/08/12/het-nederlandse-onderwijs-heeft-een-cultureel-probleem-a4138783
Leave a Reply